Selecteer een pagina

Buiten Nederland wonen en aftrek van hypotheekrente in het kader van de kbb-regeling

jul 20, 2017

“Als u buiten Nederland woont, Nederlandse inkomen heeft en een eigen woning bezit die is gefinancierd met een hypotheek komt u mogelijk in aanmerking voor fiscale aftrek van hypotheekrente in Nederland. U dient wel aan een aantal fiscale voorwaarden te voldoen.

Kwalificerende buitenlandse belastingplicht

In de eerste plaats is het van belang dat u kwalificeert als buitenlands belastingplichtige. Vanaf 1 januari 2015 is in de Nederlandse wet de kwalificerende buitenlandse belastingplicht opgenomen. Als een buiten Nederland wonende belastingplichtige kwalificeert, heeft hij dezelfde fiscale begunstigingen als een inwoner van Nederland. De belangrijkste begunstiging is dat gebruik kan worden gemaakt van aftrek van hypotheekrente op de lening aangegaan voor de buiten Nederland gelegen eigen woning.”

 

Lees verder op: Stolwijk en Kelderman, accountants/fiscalisten, 20 juli 2017 (drs. R.W.M. te Kaat)

5 Reacties

  1. Het probleem is de inkomens verklaring die geven ze niet als er geen inkomen is in Frankrijk dus vertraging in de afhandeling wat al een drama is in Nederland .

    Antwoord
  2. Helaas als je NL Belastingaangifte invult is het niet mogelijk je NL hypotheekrente op te geven. Hierover een bezwaarschrift ingediend met het arrest van het EH. echter nog geen reactie van de NL belastingdienst mogen ontvangen.

    Antwoord
  3. Wij hebben door de Franse fiscus zonder probleem een inkomensverklaring in laten vullen over 2015 en 2016 en deze aangetekend naar de belastingdienst in Heerlen gestuurd en, …niet onbelangrijk,… een nieuwe aangifte over 2015 en 2016 ingevuld.
    Tot op heden nog niets van de belastingdienst gehoord.

    ps
    Zij hebben zowel de inkomensverklaringen als de aangiftes ontvangen.

    Antwoord
  4. ECLI:NL:RBZWB:2019:5723
    Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 18-12-2019 Datum publicatie 12-03-2020 Zaaknummer AWB – 18 _ 4116 Rechtsgebieden
    Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig Inhoudsindicatie
    Artikel 2.17 en 7.8 Wet IB 2001. Artikel 26 Belastingverdrag met België. Artikel 45 VWEU. Artikel 1 1e Protocol EVRM. Belanghebbende is kwalificerende buitenlandse belastingplichtige en mag daarom haar negatieve inkomsten uit de (in België) gelegen eigen woning in aftrek brengen. Belanghebbende kan – sinds de wetswijzing per 1 januari 2015 – niet die negatieve inkomsten van haar echtgenoot in aftrek brengen omdat die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is en geen partner als bedoeld in artikel 2.17 Wet IB 2001. De rechtbank oordeelt dat de stelling dat de wetswijziging zonder overgangsrecht in strijd is met het vertrouwensbeginsel faalt, omdat de rechter wetgeving in formele zin niet mag toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen en evenmin sprake is van strijd met artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Het beroep op het unierecht (Schumacker-jurisprudentie) faalt ook, reeds omdat de echtgenoot voldoende inkomen heeft in België om rekening te houden met de persoonlijke en gezinssituatie; dat de het bij de echtgenoot wegens de regels in België niet mogelijk is om aftrek van hypotheekrente te effecturen doet daaraan niet af (dispariteit). Er is geen sprake van schending van artikel 26 Belastingverdrag. Negatieve inkomsten uit eigen woning vallen niet onder “persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin”; in het midden kan blijven of dat artikel meebrengt dat belanghebbende recht heeft op een ‘faciliteit’ in de vorm van vrije toerekening zoals waarin artikel 2.17 van de Wet IB 2001 voorziet. Wetsverwijzingen
    Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
    Wet inkomstenbelasting 2001 7.8
    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 45
    Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
    Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, enkelvoudige kamer Locatie: Breda
    Zaaknummer BRE 18/4116 uitspraak van 18 december 2019
    Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
    En de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

    Antwoord
  5. Uit de beoordeling van de Rechtbank:
    2.14. Uit de zogenoemde Schumacker-rechtspraak van het HvJ volgt dat een lidstaat bepaalde (niet direct met een inkomensbron van die lidstaat samenhangende) belastingvoordelen met betrekking tot de persoonlijke en gezinssituatie, in beginsel wel aan haar ingezetenen mag verlenen zonder dat deze belastingvoordelen ook aan de niet-ingezetenen ter beschikking staan. Dat onderscheid is in de regel niet discriminerend. Dit is evenwel anders in een geval waarin de niet-ingezetene geen inkomsten van betekenis geniet in de woonstaat en het grootste deel van zijn belastbaar inkomen verwerft in de andere lidstaat, met als gevolg dat de woonstaat hem niet de voordelen kan toekennen die voortvloeien uit het in aanmerking nemen van zijn persoonlijke en gezinssituatie.4 In zo’n geval kan het onthouden – door die andere lidstaat (bronstaat) – van de bedoelde belastingvoordelen aan een niet-ingezetene wel discriminatie opleveren.
    De zojuist vermelde omstandigheden waarin bedoelde uitzondering op de regel zich voordoet, zijn geen harde criteria. Steeds zal per geval beoordeeld moeten worden of het onthouden van bedoelde belastingvoordelen al dan niet discriminatie oplevert. Met name is uit rechtspraak gebleken dat niet steeds een hard criterium is of het grootste deel van het belastbaar inkomen wordt verworven in de betrokken bronstaat.5 Ook als dat laatste niet het geval is, kan onder omstandigheden de bronstaat toch gehouden zijn (gedeeltelijk) belastingvoordelen met betrekking tot de persoonlijke en gezinssituatie toe te kennen aan de niet-ingezetene. De nadruk ligt er dan vooral op of de niet-ingezetene te weinig inkomsten geniet in zijn woonstaat.6 Noot 6: Vgl. HvJ EU 9 februari 2017, zaak X, C-283/15, ECLI:EU:C:2017:102, punt 39.
    (..)
    Gelet op de voormelde jurisprudentie is het dan van belang of het belastbaar inkomen van de echtgenoot in België zodanig laag is dat België hem niet de belastingvoordelen kan toekennen in verband met de persoonlijke en gezinssituatie.
    2.16.
    Vast staat dat de echtgenoot in 2015 in elk geval € 21.601 aan uit Nederland afkomstige inkomsten heeft genoten ter zake waarvan het heffingsrecht aan België toekomt. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de echtgenoot de betaalde hypotheekrente in zijn Belgische aangifte in aanmerking heeft genomen volgens de Belgische wet- en regelgeving. Volgens de gemachtigde kent België een vijftal stelsels en onder welk stelsel de hypotheekrente behoort is afhankelijk van wanneer de lening is afgesloten. Belanghebbende en haar echtgenoot vallen onder het oude stelsel, waaronder de betaalde hypotheekrente in België een aftrekpost vormt, maar deze aftrekpost kan de echtgenoot niet effectueren ten opzichte van zijn pensioeninkomsten.
    De rechtbank gaat ervan uit dat de voormelde inkomsten waarvan het heffingsrecht aan België is toegewezen, ook (grotendeels) in België worden belast. Het belastbaar inkomen in België is dan zodanig hoog dat in België rekening kan worden gehouden met de fiscale draagkracht van de echtgenoot en daarmee met zijn persoonlijke en gezinssituatie. Althans, dat dit anders zou zijn, heeft belanghebbende – op wie de bewijslast rust – niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat Unierecht er niet toe dwingt dat Nederland daarmee rekening houdt bij de belastingheffing van belanghebbende. De omstandigheid dat de echtgenoot de aftrek van de betaalde hypotheekrente kennelijk niet kan effectueren in België, maakt dat niet anders. Dat komt kennelijk omdat België andere faciliteiten en regels kent ten aanzien van de eigen woning en de bijbehorende financieringslasten. Dat is een dispariteit. Een nadeel als gevolg van een dispariteit leidt op zichzelf niet tot strijdigheid met het Unierecht.
    2.20.
    Belanghebbende beroept zich op het verbod van discriminatie naar woonplaats (artikel 26, paragraaf 2, van het (Belasting,jdv)Verdrag):
    “Natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de verdragsluitende Staten en die voordelen of inkomsten uit de andere verdragsluitende Staat verkrijgen die ingevolge de bepalingen van hoofdstuk III van dit Verdrag ter heffing aan die andere Staat zijn toegewezen, hebben bij de belastingheffing in laatstbedoelde Staat, in de mate waarin die voordelen en inkomsten deel uitmaken van het wereldinkomen, recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als inwoners van die andere Staat, voor zover zij overigens in gelijke omstandigheden verkeren als inwoners van die Staat.”
    Belanghebbende heeft gewezen op de vrije toerekening van inkomensbestanddelen op basis van artikel 2.17 van de Wet IB 2001. Omdat de echtgenoot van belanghebbende niet als fiscale partner wordt aangemerkt, kan belanghebbende deze faciliteit niet benutten, terwijl een ‘ingezetene van Nederland’ en diens fiscale partner dat wel kunnen.
    2.21.
    Het beroep het discriminatieverbod zoals opgenomen in het Verdrag faalt. Anders dan belanghebbende kennelijk als uitgangspunt neemt, vallen negatieve inkomsten uit eigen woning niet onder “persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin” als bedoeld in artikel 26, paragraaf 2, van het Verdrag. Dat voor de toepassing van het Unierecht de aftrek van negatieve inkomsten uit een eigen woning (wel) wordt aangemerkt als belastingvoordeel dat verband houdt met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige (zie 2.15), doet daaraan niet af. De desbetreffende jurisprudentie is niet leidend voor de interpretatie van het de non-discriminatiebepaling in het Verdrag op dit punt. Het voorgaande betekent dat het niet relevant is of artikel 26, paragraaf 2, van het Verdrag meebrengt dat belanghebbende recht heeft op een ‘faciliteit’ in de vorm van vrije toerekening zoals waarin artikel 2.17 van de Wet IB 2001 voorziet (wat de inspecteur bestrijdt onder verwijzing naar HR 11 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4686, BNB 1991/318). Immers, zelfs als dat als uitgangspunt wel het geval is, gaat dat niet zover dat Nederland dan ook negatieve inkomsten in aanmerking moet nemen met betrekking tot een inkomensbron ter zake waarvan België het heffingsrecht heeft.

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.