ECLI:NL:CRVB:2019:3699
Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 21-11-2019 Datum publicatie 25-11-2019 Zaaknummer 17/7856 AOW Rechtsgebieden
Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om toegelaten te worden tot de inkoop vrijwillig verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante voldoet niet aan de voorwaarden voor het afsluiten van een vrijwillige verzekering. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
17 7856 AOW Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 november 2017, 17/3278 (aangevallen uitspraak)
Daaruit:
- De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan de mogelijkheid tot het afsluiten van een vrijwillige verzekering zoals door appellante beoogd, zijn voorwaarden verbonden:
1) de aanvraag moet worden ingediend binnen tien jaar na het moment van ingang van de verplichte verzekering voor de AOW, en
- betrokkene moet minimaal vijf jaar verplicht verzekerd zijn geweest voor de AOW en mag in diezelfde periode niet onderworpen zijn geweest aan een buitenlandse wettelijk verplichte ouderdomsverzekering.
4.2. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil vanaf welke datum appellante verplicht verzekerd is geraakt voor de AOW, op 1 mei 2006 of op 25 april 2007.
4.3.Uitgaande van de datum 1 mei 2006 wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellante met haar aanvraag van 24 december 2016 onweersproken de termijn van tien jaar heeft overschreden, zodat de aanvraag inkoop vrijwillige verzekering te laat is ingediend.
4.4. Uitgaande van de datum 25 april 2007 is de aanvraag binnen de termijn van tien jaar ingediend, maar is vervolgens de vraag aan de orde of appellante heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij vijf jaar verplicht verzekerd is geweest. Als met toepassing van artikel 6 van Vo 883/2004 de tijdvakken van verplichte verzekering in Nederland en Duitsland worden samengeteld, is appellante verplicht verzekerd geweest van 25 april 2007 tot en met 16 september 2008 en van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2012. Hiermee wordt de termijn van vijf jaar niet gehaald. Voor de stelling van appellante dat zij voor een langere periode in Duitsland verplicht verzekerd is geweest dan door het Duitse bevoegde orgaan is vastgesteld, bestaat geen enkel aanknopingspunt. De periode van verplichte verzekering die voor de termijn van vijf jaar in aanmerking komt, wordt dan ook vastgesteld op 4 jaar en ruim tien maanden.
4.5. Voorts is nog in geschil of voor de vaststelling of wordt voldaan aan de in artikel 38 van de AOW genoemde de termijn van vijf jaar, mag worden volstaan met het meetellen van de Duitse tijdvakken van verplichte verzekering. Anders gezegd is de vraag of uit het Europese recht volgt dat ook tijdvakken van vrijwillige verzekering in Duitsland in aanmerking moeten worden genomen. De Raad beantwoordt deze laatste vraag ontkennend. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en zoals ook is overwogen in het door appellante aangehaalde Besluit nr. H6, blijft iedere lidstaat bevoegd om in zijn wetgeving met inachtneming van het recht van de Unie de voorwaarden voor toekenning van prestaties krachtens een stelsel van sociale zekerheid te bepalen. Deze voorwaarden mogen echter niet op discriminerende wijze worden toegepast. Van dit laatste is geen sprake nu appellante niet wordt benadeeld ten opzichte van een persoon die een tijdvak van vrijwillige verzekering voor de AOW heeft gehad, welk tijdvak ook niet zou hebben meegeteld voor de termijn van vijf jaar. Ook de tekst van artikel 6 van Vo 883/2004 in verbinding met artikel 1, onder t, leidt niet tot een ander oordeel nu het begrip “tijdvakken van verzekering” in die bepalingen niet inhoudt dat in de nationale wetgeving geen beperking tot samentelling van tijdvakken van alleen verplichte verzekering mag worden gemaakt.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor het afsluiten van een vrijwillige verzekering. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Geef een reactie