Grote veranderingen partneralimentatie: Wie wordt daar beter van?
Per 1 januari 2020 gaat er veel veranderen rondom partneralimentatie. De duur voor partneralimentatie gaat flink omlaag en de fiscale aftrekbaarheid wordt stapsgewijs afgebouwd. De gevolgen van deze nieuwe wetgeving zijn ingrijpend, zowel voor de ontvanger als voor de betaler.
Download hier de resultaten van de
vFAS Enquête wet herziening partneralimentatie
Lees verder op: https://www.verenigingfas.nl/node/26240
Jan de Voogd zegt
Wat betreft de opmerkingen over de fiscale aspecten op bovenstaande website van de veranderingen in de partneralimentatie, die zijn geldig voor binnenlands belastingplichtigen. Voor buitenlands belastingplichtigen is het afhankelijk van het belastingverdrag, het (fiscale stelsel van) woonland en de vraag of men tot de kwalificerend buitenlands belastingplichtigen behoort wat de fiscale gevolgen van (veranderde) partneralimentatie zal betekenen. Merk op , zoals elders besproken, dat ook nu al de aftrek van partneralimentatie onder Nederlandse heffing beperkt is omdat men moet voldoen aan de KKB-voorwaarden. Niet alle fiscale stelsels van woonlanden staan aftrek van partneralimentatie ( volledig) toe. Waar dit niet het geval is, zal een emigrant geen beroep kunnen doen op de schadelijke fiscale gevolgen van het verlaten van Nederland. Wel staat, als de scheidingsovereenkomst in Nederland is vastgesteld, de mogelijkheid open dat men via de Nederlandse civiele rechter tot wijziging komt (als de ex niet bij voorbaat meewerkt).
Voor de NInbi-aangifte blijft gelden dat het (fictieve) premieplichtig inkomen WLZ van een gepensioneerde verdragsgerechtigde naar Nederlandse, binnenlandse, normen wordt vastgesteld, dus onder aftrek van partneralimentatie.
Jan de Voogd zegt
Wijziging van het besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, Staatscourant [2019, 30558]
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 8 september 2020, nr. 2020-16039.
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit wijzigt het besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021 (Stcrt. 2019, 30558). De wijziging betreft de toevoeging dat voor het bepalen van de termijnen van een alimentatielijfrenterekening de in artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 opgenomen uiterste ingangsdatum en minimale looptijd buiten beschouwing blijven. Daarnaast is een goedkeuring opgenomen, waardoor bij een lijfrente die wordt afgekocht in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid tot een hoger bedrag dan het wettelijk toegestane maximum als bedoeld in artikel 3.133, negende lid, onderdeel c, Wet IB 2001 onder voorwaarden alleen voor het bedrag dat hoger is dan dit maximum revisierente is verschuldigd. Verder zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht. Met deze aanpassingen is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Daaruit:
9.3.4 Afkoop van alimentatieverplichting in de vorm van een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht
Een belastingplichtige kan zijn alimentatieverplichting afkopen door met de afkoopsom een lijfrente aan te kopen voor zijn voormalige echtgenoot. De premie voor deze lijfrente behoort onder voorwaarden tot de uitgaven voor een onderhoudsverplichting die fiscaal aftrekbaar zijn als een persoonsgebonden aftrek. Eén van de voorwaarden voor deze fiscale faciliteit is dat de belastingplichtige de lijfrentepremie aan een verzekeringsmaatschappij betaalt. Dit is bepaald in artikel 6.5 Wet IB 2001.
In de uitvoeringspraktijk bestaat de wens om in deze situatie de fiscale faciliteit ook van toepassing te laten zijn als de belastingplichtige de lijfrente in de vorm van een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht bij een bank, een beleggingsonderneming, een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten afsluit. Hoewel de regeling zich er naar mijn oordeel voor leent om het product ook in de vorm van een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht af te sluiten, biedt de wet hiervoor geen mogelijkheid. Daarom keur ik vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging het volgende goed. Daarbij maak ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging, deze goedkeuring weer komt te vervallen, onder eerbiediging van de tussentijds afgesloten contracten.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de afkoopsom voor een alimentatieverplichting aan de gewezen echtgenoot die een belastingplichtige betaalt in de vorm van het overmaken van een bedrag naar een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht aan een bank, een beleggingsonderneming, een beheerder van een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3.126a, tweede lid, Wet IB 2001, als onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, Wet IB 2001 wordt aangemerkt.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:
• a.De gewezen echtgenoot is (rekening)houder van de lijfrenterekening of van het lijfrentebeleggingsrecht bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, Wet IB 2001;
• b.De termijnen van de lijfrente moeten onmiddellijk na het betalen van de afkoopsom ingaan. De in artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 opgenomen uiterste ingangsdatum en de minimale looptijd van de termijnen blijven hierbij buiten beschouwing; en
• c.Bij overlijden van de gewezen echtgenoot gaat het recht op de nog niet gedane uitkeringen over op de erfgenamen van de gewezen echtgenoot (analoog aan het bepaalde in artikel 3.126a, zesde lid, Wet IB 2001).
Artikel 6.5, derde en vierde lid, Wet IB 2001 zijn van overeenkomstige toepassing.