Geen AOW-toeslag voor de partner bij meerpersoonshuishouden

feb 22, 2020

ECLI:NL:CRVB:2020:321

Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 18-02-2020 Datum publicatie 20-02-2020 Zaaknummer 17/3976 AOW Rechtsgebieden

Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Appellant voerde een meerpersoonshuishouden, geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Appellant voldeed daarom niet aan de voorwaarden om voor een toeslag in aanmerking te komen. Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

17 3976 AOW

Datum uitspraak: 18 februari 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2017, 16/4365 (aangevallen uitspraak)

Partijen: [appellant] te Paramaribo (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

daaruit:

Hoofdverblijf in dezelfde woning

4.4. Appellant heeft aangevoerd dat Y niet haar hoofdverblijf had in dezelfde woning als hij en Z, omdat zij verbleef in het gastenverblijf dat zich op zijn terrein bevindt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen. Appellant heeft op het in juli 2014 ingestuurde levensbewijs vermeld dat hij met Y is gaan samenwonen. Ook op de levensbewijzen van 20 november 2014 en 21 september 2015 heeft appellant ingevuld dat Y bij hem in huis woont en dat hij met haar samenwoont. In het bezwaarschrift van 2 maart 2016 heeft appellant vermeld dat hij niet heeft opgegeven dat Y slechts als gekwalificeerde verpleegster wegens zijn ziekte en ouderdom voor het mede verzorgen van hem tot 31 december 2015 aan het woonadres van appellant heeft gewoond. Nog daargelaten dat dit niet strookt met de inhoud van de bij 1.3 aangehaalde brief van appellant, waarin hij spreekt over Y als levenspartner, zegt dit op zichzelf nog niets over de feitelijke wijze van bewoning. In het beroepschrift van 2 augustus 2016 heeft de gemachtigde van appellant voorts vermeld dat Y bij hem in huis woonde tot zij eind 2015 naar India vertrok. Noch in het bezwaarschrift noch in het beroepschrift wordt melding gemaakt van verblijf van Y in het gastenverblijf. Voorts heeft appellant tijdens een telefoongesprek op 20 oktober 2016 met een medewerker van de Svb desgevraagd geantwoord dat hij zowel met Y als Z samen in een huis woonde. Omdat Y zich niet prettig voelde bij de situatie kreeg zij in ruil voor haar diensten gratis kost en inwoning. Zij is toen in het gastenverblijf gaan wonen. Anders dan appellant stelt, komt aan de door hem in hoger beroep overgelegde verklaringen van de tuinman en van Z onvoldoende betekenis toe, nu deze verklaringen achteraf en op verzoek zijn opgesteld. Deze verklaringen zijn niet objectief en niet verifieerbaar. De Svb heeft appellant dan ook terecht gehouden aan zijn eigen verklaringen zoals vermeld op de levensbewijzen, dat Y bij hem in huis woonde en dat sprake was van samenwoning. Het laatstgenoemde levensbewijs dateert van 21 september 2015. Gelet op het voorgaande is appellant er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat Y al vóór 1 januari 2015 in het gastenverblijf woonde.

4.5. Uit 4.4 volgt dat appellant, Z en Y voor 1 januari 2015 hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.

Wederzijdse zorg

4.6. Appellant heeft aangevoerd dat er tussen hem en Y geen sprake was van wederzijdse zorg, zodat hij ook om die reden voor 1 januari 2015 als gehuwd met Z moet worden aangemerkt als bedoeld in 4.1.2 laatste zin.

4.7. Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken.

4.8. De onderzoeksbevindingen bieden een toereikende feitelijke grondslag voor het standpunt van de Svb dat ook aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan. Anders dan appellant stelt gaat de wederzijdse zorg tussen appellant en Y in dit geval verder dan het delen van de woonlasten en de daarmee samenhangende vaste lasten. Daartoe is van belang dat appellant tijdens het in 4.4 genoemde telefoongesprek heeft verklaard dat Y hem verzorgde en dat hij haar gratis kost en inwoning verschafte. Ook betaalde hij Y bij wijze van vergoeding voor haar diensten contante bedragen. Verder is gebleken dat appellant via de bankrekening van Y geld heeft overgemaakt om haar schulden in Nederland af te lossen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de inwoning van Y bij appellant een commerciële relatie ten grondslag ligt. Appellant heeft geen gegevens, zoals een arbeidsovereenkomst, overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Dat dit in Suriname niet gebruikelijk is komt, wat daar ook van zij, voor risico van appellant. De situatie waarin appellant en Y zich bevonden duidt op een mate van verbondenheid, verantwoordelijkheid en zorg voor elkaar die de grenzen van een zuiver zakelijke relatie overschrijdt. De gestelde door appellant aan Y gedane contante betalingen moeten binnen deze context als een bijdrage in de kosten van de huishouding worden aangemerkt.

4.9. Gelet op het voorgaande heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant met Y en Z een meerpersoonshuishouden voerde, zodat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding met Z. Heruit volgt dat appellant vóór 1 januari 2015 niet als gehuwd met Z kon worden aangemerkt. Appellant voldeed daarom niet aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, van de AOW om voor een toeslag in aanmerking te komen.

4.10.Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak – voor zover aangevochten – moet worden bevestigd.

3 Reacties

  1. Het lijkt me dat bij groepswonen van ouderen hierop gelet moet worden. Merk ook op dat in kloosterordes ongehuwden-AOW wordt toegekend ondanks “samenwonen en zorg voor elkaar”.

    Antwoord
  2. ECLI:NL:CRVB:2020:625
    Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 09-03-2020 Datum publicatie 12-03-2020 Zaaknummer 17/5298 AOW-PV Rechtsgebieden
    Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie
    Herziening naar gehuwdenpensioenen. Appellanten hebben niet tijdig aan de Svb gemeld dat zij op 16 februari 2004 in Turkije zijn hertrouwd. Volgens de Svb leven appellanten niet duurzaam gescheiden van elkaar. Vindplaatsen
    Rechtspraak.nl
    17 5298 AOW-PV, 17/5300 AOW-PV
    Datum uitspraak: 9 maart 2020
    Centrale Raad van Beroep
    Meervoudige kamer
    Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2017, 16/3826 en 16/3827 (aangevallen uitspraak)
    Partijen: [appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats] (appellanten)
    de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
    daaruit:
    3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat zij wel duurzaam gescheiden van elkaar leven. Deze beroepsgrond slaagt niet op grond van het navolgende.
    4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake, indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Verder heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig blijken uit de feiten en omstandigheden.
    5. Appellanten zijn gehuwd. Uitgangspunt is dan dat appellanten geen recht hebben op een AOW-pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Appellanten moeten daarom aannemelijk maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefden en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Appellanten zijn niet in deze bewijslast geslaagd. Appellanten hebben tegenover de Svb verklaard jaarlijks gezamenlijk naar Turkije te reizen, waar zij gedurende zes maanden in de woning van appellante verblijven; appellante verblijft op de benedenverdieping van die woning en appellant op de bovenverdieping. Appellanten hebben ook verklaard elkaar te helpen als dat nodig is, zowel tijdens de reis als tijdens het verblijf in Turkije. Ook ondernemen zij gezamenlijk activiteiten, zoals het bezoeken van bruiloften en het Suikerfeest. Het betoog van appellanten dat deze contacten uitsluitend voortkomen uit het gegeven dat zij elkaars neef en nicht zijn wordt niet gevolgd. De veelvuldige contacten tussen appellanten geven er blijk van dat appellanten ieder afzonderlijk niet een eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. Dat appellanten, zoals zij stellen, met elkaar geen affectieve relatie hebben, is niet van belang voor de vaststelling of gehuwden al dan niet duurzaam gescheiden leven als bedoeld in de AOW.
    6. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

    Antwoord
  3. ECLI:NL:CRVB:2020:704
    Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 10-03-2020 Datum publicatie 23-03-2020
    Zaaknummer 19-471 AOW-PV Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht
    Bijzondere kenmerken Hoger beroep
    Inhoudsindicatie
    Herzien pensioen van alleenstaandennorm naar norm gehuwden. Dat intentie in samenwoning is gelegen in het verlenen van zorg brengt niet mee dat het pensioen naar alleenstaandennorm kan worden verleend.
    Vindplaatsen Rechtspraak.nl

    Uitspraak 19 471 AOW-PV Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
    Datum uitspraak: 10 maart 2020
    Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2018, 18/3448 (aangevallen uitspraak)
    Partijen: [appellant] te [woonplaats] (appellant)
    de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.