Selecteer een pagina

Erfrecht en erfbelasting

De nationale voorschriften inzake erfrecht verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat (voorbeeld: wie erft, wat zijn de (legitieme) erfdelen, hoe ruim is de testamentaire vrijheid, hoe moet de nalatenschap worden beheerd, hoe groot is de aansprakelijkheid van de erfgenamen voor schulden enz.). In het geval van grensoverschrijdende erfopvolging moet worden bepaald welk gerecht bevoegd is om de zaak te behandelen en welk recht van toepassing is op de zaak.

Met de vaststelling op 4 juli 2012 van nieuwe regels van de Unie die tot doel hebben het voor burgers gemakkelijker te maken om de juridische aspecten van internationale nalatenschappen te regelen, is een belangrijke stap gezet naar de vereenvoudiging van grensoverschrijdende erfopvolging. Deze nieuwe regels zijn van toepassing op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015.

Let er bij alles wat u leest op dat erfrecht en erfbelasting twee verschillende dingen zijn. De EU Erfrechtverordening regelt het erfrecht. De EU lidstaten zelf regelen de erfbelasting. De verordening werkt wel in op de nationale regels voor erfbelasting. Maar het zijn twee onderscheiden gebieden.

In Nederland is bij 15 oktober 2014, nr. BLKB2013M/1870M, Stcrt. 2014, 29938 (hierna: het besluit) het beleid met betrekking tot de internationale aspecten van de schenk- en erfbelasting aangepast. Dat was eerst opgenomen in het besluit van 25 mei 2010, nr. DGB2010/878M, Stcrt. 2010, 8153. In de overweging van het besluit is aangegeven dat de staatssecretaris bereid is om te bezien of op basis van flexibele toepassing van de voorkomingsregels verdergaand dubbele successiebelasting kan worden voorkomen. Hierbij wordt met name gedacht aan dubbele belasting veroorzaakt door verschillen in toegepast erfrecht.

In haar Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ (Rijksuniversiteit Gent, 2017) analyseert Charlotte Dillemans de Invloed van het Europese recht op de erfbelasting aan de hand van de vraagstelling: In welke mate bereikt de Europese Unie haar doelstelling ter verwezenlijking van de interne markt inzake erfbelasting. Als u meer wilt weten vindt u hier de volledige tekst van haar werkstuk. Er staat veel wetenswaardigs in!

Nationale erfbelastingwetgeving verschilt sterk van land tot land. De verschillen tussen de wetgevingen stellen problemen voor overdrachten van vermogen over de grens. Daardoor kan er potentiële dubbele juridische belasting ontstaan. Een goed inzicht in deze problematiek noodzaakt een voorafgaandelijk onderzoek naar de feitelijke en juridische oorzaken van juridische dubbele belasting. Hierbij zullen o.a. de voornaamste verschillen tussen de lidstaten aan bod komen. Zowel op nationaal, Europees en internationaal niveau zijn instrumenten ter voorkoming van dubbele belasting voorhanden. Deze zullen uitvoerig besproken worden en ook de bestaande tekortkomingen van deze instrumenten worden onder de loep genomen. Er wordt nagegaan in welke mate de rechtspraak van het Hof van Justitie als opvangnet fungeert voor dergelijke tekortkomingen. Tot slot zullen we evalueren of voorstellen ter verbetering mogelijk zijn.  Aldus Charlotte Dielemans in haar voorwoord.

De EU Erfrechtverordening zorgt ervoor dat een grensoverschrijdende nalatenschap een samenhangende behandeling krijgt onder een enkel rechtsstelsel en door een enkele instantie. In principe zijn de gerechten van de lidstaat waar een burger zijn laatste gewone verblijfplaats had bevoegd om erfrechtzaken te behandelen en is het recht van die lidstaat van toepassing. Burgers kunnen er echter ook voor kiezen dat het recht van de staat waarvan zij de nationaliteit bezitten, moet worden toegepast op hun nalatenschap. De toepassing van een enkel rechtsstelsel door een enkele instantie op een grensoverschrijdende erfopvolging voorkomt parallelle procedures met eventueel tegenstrijdige rechterlijke beslissingen. Het zorgt er ook voor dat de in een lidstaat gegeven beslissingen in de hele Unie worden erkend zonder dat daarvoor een speciale procedure is vereist.

De EU Erfrechtverordening voorziet ook in de invoering van een Europese erfrechtverklaring. Dit document wordt afgegeven door de autoriteit die de erfopvolging behandelt en kan worden gebruikt door erfgenamen, legatarissen, executeurs-testamentair en beheerders van de nalatenschap die zich in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoedanigheid of de daaraan verbonden rechten of bevoegdheden dienen aan te tonen. Zodra de erfrechtverklaring is afgegeven, wordt zij in alle lidstaten erkend zonder dat daarvoor een speciale procedure is vereist.

Op 9 december 2014 heeft de Commissie een uitvoeringsverordening aangenomen waarin de formulieren worden vastgesteld die moeten worden gebruikt in het kader van de verordening betreffende erfopvolging:

Eén van deze formulieren is de Europese erfrechtverklaring:

Binnenkort zullen deze formulieren online kunnen worden ingevuld via het e-justitieportaal.

Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk nemen niet deel aan de EU Erfrechtverordening. Grensoverschrijdende erfopvolgingsprocedures die door de autoriteiten van deze drie lidstaten worden behandeld, blijven bijgevolg onder hun nationale regels vallen.

Vraagstukken met betrekking tot successiebelastingen (erfrechtbelastingen) zijn uitgesloten uit het toepassingsgebied van de verordening.

Informatie over de nieuwe EU-regels voor erfopvolging vindt u in deze folder.

Klik hier om het informatieblad te raadplegen over het nationale erfrecht en de erfrechtprocedures in Nederland. Deze informatiebladen zijn opgesteld door het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (EJN-civiel), in samenwerking met de Raad van Notarissen van de Europese Unie (CNUE).

Erfopvolging in Europa is een door CNUE opgezette website waarop u antwoorden kunt vinden op uw vragen over erfopvolging in 22 lidstaten.

Indien u op zoek bent naar een notaris in een lidstaat, kunt u gebruik maken van de zoekfunctie Een notaris vinden, die ter beschikking wordt gesteld door de Europese Commissie, in samenwerking met de deelnemende verenigingen van notarissen.

De nationale voorschriften inzake de registratie van testamenten lopen sterk uiteen. In een aantal lidstaten moet de persoon die een testament opstelt (de “erflater”) dat testament zelf laten registreren. In andere lidstaten wordt registratie alleen aanbevolen of geldt ze slechts voor bepaalde soorten testamenten. In enkele lidstaten bestaan er geen registers van testamenten.

Indien u wenst te weten hoe een testament in een lidstaat wordt geregistreerd dan wel of een overledene een testament heeft opgesteld, kunt u de informatiebladen van het European Network of the Registers of Wills Association (ENRWA) raadplegen, die in drie of vier talen beschikbaar zijn. In deze informatiebladen wordt toegelicht hoe een testament in elke lidstaat wordt geregistreerd en hoe een testament in elke lidstaat kan worden opgezocht.

Links

Erfenissen – kennisgevingen door de lidstaten en een zoekfunctie voor het vinden van de bevoegde (gerechtelijke) instantie(s)

Resultaten van het project “Verdere ontwikkelingen op het gebied van de onderlinge koppeling van testamentenregisters”, waarbij de nadruk ligt op de mogelijkheden om grensoverschrijdende erfopvolgingen efficiënter af te handelen via elektronische middelen en dat onder leiding staat van het Estse ministerie van Justitie en dat wordt uitgevoerd in samenwerking met het Europees netwerk van verenigingen van testamentenregisters, de Raad van de notariaten van de Europese Unie, de Estse Kamer van notarissen, het Estse Centrum voor registers en informatiesystemen en de lidstaten van de Europese Unie:

Meer algemene informatie, ook over erfbelasting:

10 Reacties

  1. In 4 stappen online aangifte doen voor de erfbelasting
    Aangifte doen voor de erfbelasting is iets waar u even voor moet gaan zitten. Maar we proberen het u zo eenvoudig mogelijk te maken.
    Met deze instructie doet u in 4 stappen online aangifte voor een erfenis die u kreeg in 2020 of daarna.
    Let op!

    In de huidige versie van de online aangifte 2021 is het niet mogelijk om gegevens van een onderneming in te vullen. In de nieuwe versie van de online aangifte 2021 kan dat wel. Die versie is begin juni 2021 beschikbaar.
    Had de overledene een onderneming? Dan kunt u als alternatief aangifte doen met het papieren aangifteformulier erfbelasting 2021 (pdf).

    https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/erfbelasting/content/in-4-stappen-aangifte-doen-erfbelasting

    Antwoord
  2. ECLI:NL:GHARL:2021:9560
    Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 12-10-2021 Datum publicatie 22-10-2021 Zaaknummer 20/01094 Formele relaties
    Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2020:6228, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken
    Hoger beroep Inhoudsindicatie
    Overdrachtsbelasting. Verdeling tot ontbonden huwelijksgemeenschap en nalatenschap behorende woning. Vindplaatsen Rechtspraak.nl
    GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
    locatie Arnhem
    nummer 20/01094
    uitspraakdatum: 12 oktober 2021
    Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
    op het hoger beroep van
    [belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
    tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2020, nummer AWB 19/1084, ECLI:NL:RBGEL:2020:6228, in het geding tussen belanghebbende en
    de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht
    daaruit:
    Het geschil
    In geschil is of de woning is verkregen krachtens de verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap.
    4Beoordeling van het geschil
    4.1.
    Ten tijde van het huwelijk behoorde de woning tot de huwelijksgemeenschap van erflaatster en de bezwaarde.
    4.2.
    Ten gevolge van het overlijden van erflaatster werd de huwelijksgemeenschap ontbonden (artikel 1:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De bezwaarde bleef gerechtigd tot de onverdeelde helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De (gerechtigdheid tot de) andere onverdeelde helft behoorde tot de nalatenschap, waartoe gerechtigd waren de erfgenamen, te weten de bezwaarde onder ontbindende voorwaarde en de kinderen onder opschortende voorwaarde. Weliswaar wordt de bezwaarde jegens derden als de uitsluitend rechthebbende aangemerkt, maar tussen de bezwaarde en de verwachters zijn de wettelijke voorschriften betreffende vruchtgebruik van overeenkomstige toepassing (artikel 4:138 van het BW). Om die reden zijn ook de kinderen (weliswaar voorwaardelijk) gerechtigd tot de huwelijksgemeenschap. Derhalve is – anders dan waarvan de Rechtbank kennelijk is uitgegaan – nog steeds sprake van een situatie waarin een ontbonden huwelijksgemeenschap bestaat waartoe de woning behoort (vgl. artikel 3:166, eerste lid, en artikel 3:189, tweede lid, van het BW). Anders dan de Rechtbank is het Hof dan ook van oordeel dat de ontbonden huwelijksgemeenschap is blijven bestaan en dat de bezwaarde, belanghebbende en zijn broer gerechtigd zijn tot de, in de nalatenschap vallende onverdeelde helft van de huwelijksgemeenschap.
    4.3.
    Er zijn tot 28 december 2017 geen handelingen verricht die hebben geleid de verdeling van de huwelijksgemeenschap en/of de nalatenschap. Beide gemeenschappen zijn dus tot die datum blijven bestaan.
    4.4.
    Bij akte van 28 december 2017 zijn beide gemeenschappen verdeeld, waarbij de tot de gemeenschappen behorende woning is toegedeeld aan belanghebbende. Deze verdeling is de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap en een nalatenschap. De verkrijging van de onroerende zaak bij deze verdeling is daarom geen verkrijging in de zin van de overdrachtsbelasting (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer).
    4.5.
    De naheffingsaanslag is derhalve ten onrechte opgelegd.
    4.6.
    Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Omdat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, is ook de belastingrente ten onrechte in rekening gebracht.
    Slotsom
    Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

    Antwoord
  3. ECLI:NL:HR:2021:1574
    Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 22-10-2021 Datum publicatie 22-10-2021 Zaaknummer 20/03660 Formele relaties
    Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:584
    In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:1878 echtsgebieden
    Belastingrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie
    artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001; uitgezonderde bezittingen; vruchtgebruik op grond van een uiterste wilsbeschikking of buitenlands wettelijk erfrecht; Franse ‘donation entre vifs à titre de partage anticipé’; geen uitleg van buitenlands recht in cassatie. Vindplaatsen
    Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 22-10-2021 V-N Vandaag 2021/2496 FutD 2021-3267
    HOGE RAAD DER NEDERLANDEN BELASTINGKAMER Nummer 20/03660 Datum 22 oktober 2021
    ARREST in de zaak van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
    Tegen de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
    Daaruit:
    2Uitgangspunten in cassatie
    2.1
    De ouders van belanghebbende woonden in Frankrijk. Bij notariële akte van 6 juni 2011 hebben de ouders de bloot eigendom van de door hen bewoonde woning in Frankrijk (hierna: de woning) overgedragen aan belanghebbende, onder voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik voor beide ouders en voor de langstlevende ouder. De overdracht heeft plaatsgehad naar Frans recht, als een ‘donation entre vifs à titre de partage anticipé’. Volgens de daarvan opgemaakte akte is de overdracht gegrond op de bepalingen van de artikelen 1075 en volgende van de Code Civil.
    2.2
    Op […] 2012 is de vader van belanghebbende overleden.
    2.3
    De waarde van de bloot eigendom van de woning is in de jaren 2013 tot en met 2016 begrepen in de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende.
    3De procedure voor het Hof
    3.1
    Voor het Hof was in geschil of artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 meebrengt dat de bloot eigendom van de woning bij belanghebbende niet behoort tot de bezittingen die onderdeel uitmaken van de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat dit het geval is omdat het vruchtgebruik ten behoeve van de moeder op de woning rust op grond van een uiterste wilsbeschikking dan wel buitenlands wettelijk erfrecht.
    3.2
    Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat onder ‘uiterste wilsbeschikking’ op grond van artikel 4:42, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek moet worden verstaan een eenzijdige rechtshandeling waarbij een erflater een beschikking maakt die eerst werkt na zijn overlijden en die in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek is geregeld of in de wet als zodanig wordt aangemerkt. Het Hof heeft vastgesteld dat de bloot eigendom van de woning is overgedragen aan belanghebbende en het recht van vruchtgebruik is gevestigd op 6 juni 2011 bij leven van beide ouders. Daarbij heeft het Hof vastgesteld dat de titel van verkrijging volgens de daaraan ten grondslag liggende akte is ‘donation entre vifs à titre de partage anticipé’ als bedoeld in de artikelen 1075 en volgende van de Code Civil. Uit artikel 1075 van de Code Civil volgt dat een ieder zijn bezittingen kan overdragen aan en verdelen onder zijn vermoedelijke erfgenamen en dat een dergelijke overdracht blijkens het genoemde artikel de vorm kan hebben van een ‘donation-partage’ (schenking-verdeling) of een ‘testament-partage’ (testamentaire verdeling). In het eerste geval zijn de bepalingen inzake schenkingen tussen de levenden (‘donations entre vifs’) van toepassing. Het Hof is van oordeel dat, mede gelet op de bepalingen van het Franse recht die aan de akte ten grondslag liggen, de ‘donation entre vifs à titre de partage anticipé’ gezien moet worden als een schenking bij leven ten titel van vervroegde verdeling en niet als een verkrijging krachtens Frans erfrecht. Voor de jaren 2014 tot en met 2016 geldt bovendien dat het vruchtgebruik van de woning evenmin is gevestigd op grond van buitenlands wettelijk erfrecht. De uitzondering van artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 is daarom niet van toepassing, aldus het Hof.
    4Beoordeling van de klachten
    4.1
    Tegen dit oordeel keren de klachten zich met het betoog dat het Hof artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 te beperkt heeft uitgelegd. Belanghebbende leidt uit de bewoordingen en parlementaire behandeling van deze bepaling af dat de wetgever heeft beoogd in die gevallen waarin in een erfrechtelijke context de situatie is ontstaan dat de belastingplichtige de bloot eigendom heeft van een zaak waarvan een overlevende ouder het vruchtgebruik geniet, de waarde van die onroerende zaak alleen bij de vruchtgebruiker in de belastingheffing wordt betrokken, en niet bij de bloot eigenaar.
    4.2
    Deze door belanghebbende voorgestane uitleg van artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 kan niet worden gevolgd aangezien deze geen steun vindt in de tekst of strekking van die bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis, weergegeven in de onderdelen 3.13 tot en met 3.23 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, evenmin aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de wetgever die uitleg voor ogen heeft gestaan. Het Hof heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat voor de uitlegging van artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 dient te worden aangeknoopt bij het begrip ‘uiterste wilsbeschikking’ als bedoeld in artikel 4:42, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek.
    4.3
    Voor zover de klachten erop neerkomen dat het oordeel van het Hof over de toepassing van artikel 5.4, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 berust op een onjuiste toepassing van de Franse wettelijke bepalingen, kunnen zij niet tot cassatie leiden. De uitleg van buitenlands recht kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst, en voor het overige is het bestreden oordeel verweven met de aan de feitenrechter voorbehouden waarderingen.
    4.4
    De klachten falen.

    Antwoord
  4. ECLI:NL:RBDHA:2021:7995 Rechtbank Den Haag, 12-07-2021, 20_2583
    Datum uitspraak:
    12-07-2021
    Datum publicatie:
    27-10-2021
    Rechtsgebieden:
    Belastingrecht
    Bijzondere kenmerken:
    Eerste aanleg – enkelvoudig
    Vindplaatsen:
    Viditax (FutD), 27-10-2021
    V-N Vandaag 2021/2548
    Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Eiseres is enig erfgenaam en heeft de nalatenschap van haar vader beneficiair aanvaard. De aanslag erfbelasting is terecht aan haar opgelegd. Dat de executeur het bedrag van de nalatenschap niet heeft uitbetaald doet daar niet aan af. De rechtbank acht de schatting waarop de aanslag is gebaseerd niet redelijk en heeft de aanslag daarom verminderd. Beroep gegrond

    Antwoord
  5. 35 927 Wijziging van enkele belastingwetten en enige
    andere wetten (Belastingplan 2022)
    Nr. 119 MOTIE VAN HET LID ROMKE DE JONG
    Voorgesteld 30 maart 2022
    De Kamer,
    gehoord de beraadslaging,
    constaterende dat veel schenk- en erfbelasting wordt ontweken met
    constructies met bijvoorbeeld baby-bv’s, afgezonderd particulier
    vermogen en ik-opa-testamenten;
    overwegende dat dit ertoe kan leiden dat kleine vermogenden meer
    belasting betalen dan grote vermogenden;
    constaterende dat er geen grondig onderzoek is verricht naar de ontwijkingsmogelijkheden in de schenk- en erfbelasting;
    verzoekt de regering deze en andere belastingontwijkingsconstructies in
    de schenk- en erfbelasting te betrekken bij het onderzoek naar de BOR of
    in het ibo vermogensongelijkheid,
    en gaat over tot de orde van de dag.
    Romke de Jong
    Deze motie is aangenomen.

    Antwoord
  6. ECLI:NL:RBZWB:2022:6124 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-10-2022, BRE 21/3198
    Datum uitspraak: 20-10-2022 Datum publicatie: 25-10-2022
    Rechtsgebieden: Belastingrecht
    Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
    Vindplaatsen: Viditax (FutD), 26-10-2022 V-N Vandaag 2022/2615 Rechtspraak.nl
    Inhoudsindicatie:
    Navorderingsaanslag erfbelasting, artikel 16 AWR. De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd omdat, in zijn visie, de fiscale woonplaats van erflater in de periode van 10 jaar voor zijn overlijden in Nederland lag. Tussen partijen is, onder meer, in geschil of de inspecteur beschikt over een nieuw feit op grond waarvan hij erfbelasting bij belanghebbende mocht navorderen. De rechtbank leidt uit verklaringen van de inspecteur af dat de inspecteur ook vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn er mee bekend was dat erflater mogelijk in de periode tien jaar voorafgaand aan zijn overlijden in Nederland woonde. Verder brengt een behoorlijke taakuitoefening van de inspecteur in dit geval, namelijk de situatie dat de inspecteur kennelijk met de inspecteur inkomstenbelasting werkafspraken over het onderzoek naar de woonplaats van erflater maakt, mee dat de inspecteur vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn ten minste had moeten informeren bij de inspecteur inkomstenbelasting naar het lopende onderzoek, zodat hij in ieder geval ook toen had moeten beoordelen of naar zijn mening de fiscale woonplaats van erflater in Nederland lag, hetgeen hij kennelijk heeft nagelaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur ten tijde van het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn over zodanige gegevens beschikte, dan wel had behoren te beschikken, dat hij op basis daarvan in redelijkheid tot de slotsom had moeten komen dat – in zijn visie – erfbelasting is verschuldigd. In verband daarmee had hij bij een behoorlijke taakuitoefening het opleggen van een primitieve aanslag erfbelasting niet mogen nalaten. De inspecteur beschikt daarom niet over een nieuw feit in de zin van artikel 16 AWR. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.

    Antwoord
  7. Erfbelasting. Ongehuwd samenwonenden. Partnervrijstelling. Toelichting van 21 oktober 2022, nr. 2022-0000238345, op het intrekken van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2022, nr. 21/00852, ECLI:NL:GHARL:2022:5910. Samenvatting rechtspraak.nl Erfbelasting. Ongehuwd samenwonenden. Partnervrijstelling. De staatssecretaris trekt het beroep in cassatie in. Ter toelichting merkt hij het volgende op. Belanghebbende heeft vanaf 1969 met zijn zus en haar echtgenoot op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan. De zus en haar echtgenoot kwalificeerden tot het moment van overlijden van laatstgenoemde in 2017 als partners ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De zus van belanghebbende (hierna: erflaatster) is in 2019 overleden en belanghebbende is haar enige erfgenaam. In geschil is of belanghebbende en erflaatster als partners kunnen worden aangemerkt ingevolge artikel 1a van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956), zodat recht bestaat op toepassing van de partnervrijstelling.1
    Lees verder op:
    https://www.rijksoverheid.nl/documenten/besluiten/2022/10/21/toelichting-intrekking-cassatieberoep-erfbelasting-ongehuwd-samenwonenden-partnervrijstelling

    Antwoord
  8. “Verrassende fiscale weetjes in een internationale context, kijk niet enkel met uw Belgische bril!”

    Naast inkomstenbelasting is er ook nog zoiets als schenkbelasting, erfbelasting én vermogensbelasting om het hele fiscale plaatje zo
    mogelijk nog wat complexer te maken! En op dat vlak is er nauwelijks bescherming van bilaterale verdragen.

    Jozefien Dobbelaere & Wim Vermeulen van cazimir.be geven via de website van Vlamingen in de Wereld een aantal opvallende voorbeelden uit hun praktijkervaring, waaruit blijkt dat we niet steeds een internationale situatie moeten bekijken met louter een Belgische bril op. Daarom ook mogelijk interessant voor u om dit te lezen via:
    https://www.viw.be/nl/verrassende-fiscale-weetjes-een-internationale-context-kijk-niet-enkel-met-uw-belgische-bril

    Zie ook gerelateerde bericht(en): https://vbngb.eu/2019/03/07/schenken-aan-in-nederland-wonende-kinderen-fiscaal/

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Met het plaatsen van een reactie accepteert u het privacybeleid.